Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Stofeigenschap
Kleur, geur, oplosbaarheid, brandbaarheid, dichtheid en geleiding van elektriciteit.
Fase en faseovergang.
Vast, vloeibaar en gasvormig.
Smeltpunt en kookpunt.
Je kan van verschillende stoffen een aantal eigenschappen noemen en aan de hand van eigenschappen stoffen herkennen.
Je kan nagaan wat de fase van een stof bij een bepaalde temperatuur is.Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Natuurkundig proces en chemische reactie.
Roesten, verbranden, uitharden en lijmen.
Reactieschema
Je kan uitleggen of een proces een natuurkundig proces of een chemische reactie is.
Maak opdracht 20+21+41
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Volume
Massa
Dichtheid
Drijven, zweven en zinken.
Je kan rekenen met de formule voor dichtheid.
Je kan eenheden van dichtheid omrekenen en aan de hand van de massa en het volume bepalen van welke stof een voorwerp is gemaakt.
Je kan beredenen of een voorwerp op een bepaalde vloeistof blijft drijven of niet.
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Materiaal.
Geleider en isolator
Technische eigenschap
Verspaanbaarheid, corrosiebestendig, verbinden, vervormen
Verven, verzinken, verchromen, impregneren en olien.
Je kan bij elke materiaaleigenschap een voorbeeld van materiaal noemen.
Je kan beredeneren welke eigenschappen een materiaal geschikt maken voor een bepaalde toepassing.
Je kan bij het ontwerpen of maken van een product uitleggen welke materialen geschikt zijn.
Maak opdracht 57+70
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Directe en indirecte lichtbron, Lichtstraal en lichtbundel, Divergente, evenwijdige en convergente lichtbundel
Diffuse terugkaatsing.
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Schaduw, kernschaduw en bijschaduw, Randstraal
Je kan lichtstralen en lichtbundels tekenen en schaduwen construeren.
Je kan uitleggen wanneer een schaduw groter of kleiner wordt en van plaats verandert.
Je kan zonsverduisteringen verklaren aan de hand van schaduwen.
Lees blz. 76+78 en maak opdracht 8+9+13+14+15
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Spiegelende terugkaatsing, Spiegelwet, Normaal, Spiegelbeeld, Gezichtsveld
Je kan het gezichtsveld in een spiegel construeren.
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Breking, Spectrum
Je kan uitleggen en schetsen hoe een lichtstraal breekt als de lichtstraal naar een andere stof overgaat.
Je kan met spiegeling en breking uitleggen waarom je voorwerpen soms niet ziet waar ze werkelijk zijn.
Het filmpje is ter ondersteuning. Het kan dat er extra dingen worden besproken die niet binnen je eigen lesstof vallen. Maar veel van wat behandelt wordt kan je zeker gebruiken ter voorbereiding van je toets.
Het filmpje is ter ondersteuning. Het kan dat er extra dingen worden besproken die niet binnen je eigen lesstof vallen. Maar veel van wat behandelt wordt kan je zeker gebruiken ter voorbereiding van je toets.
Lees blz. 82 + 84 en maak opdracht 17+18+19+22+23+24+27
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Bolle of positieve les, Holle of negatieve lens, Convergerende en divergerende werking, Brandpunt en brandpuntsafstand, Hoofdas, Beeld, Constructiestralen, Vergroting.
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Bolle of positieve les, Holle of negatieve lens, Convergerende en divergerende werking, Brandpunt en brandpuntsafstand, Hoofdas, Beeld, Constructiestralen, Vergroting.
Je kan met een constructie de plaats en de grootte van het beeld bepalen.
Je kan de vergroting berekenen.
Je kan met een constructie het brandpunt van een lens bepalen.
Het filmpje is ter ondersteuning. Het kan dat er extra dingen worden besproken die niet binnen je eigen lesstof vallen. Maar veel van wat behandelt wordt kan je zeker gebruiken ter voorbereiding van je toets.
Het filmpje is ter ondersteuning. Het kan dat er extra dingen worden besproken die niet binnen je eigen lesstof vallen. Maar veel van wat behandelt wordt kan je zeker gebruiken ter voorbereiding van je toets.
Lees blz. 88+90 en maak opdracht 32+33+36+37+38+43
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Absorberen, Hoornvlies, pupil en iris, Ooglens, netvlies en oogzenuw, Accommoderen, Bijziend, verziend en oudziend.
Je kan uitleggen welke kleur een voorwerp heeft in een bepaalde kleur licht.
Je kan uitleggen walk soort lens iemand nodig heeft om bijziendheid, verziendheid of oudziendheid te corrigeren.
Je kan met een constructie de plaats van het brandpunt van de ooglens bepalen.
Het filmpje is ter ondersteuning. Het kan dat er extra dingen worden besproken die niet binnen je eigen lesstof vallen. Maar veel van wat behandelt wordt kan je zeker gebruiken ter voorbereiding van je toets.
Lees blz. 94+96 en maak opdracht 44-58
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Weer, Vaste stof, Vloeistof en Gas, Wolk, Neerslag, Molecuul
Je kan de fase en faseovergangen van water beschrijven bij het ontstaan van wolken.
Je kan faseovergangen verklaren met de eigenschappen van moleculen.
Je kan weersverschijnselen verklaren met de eigenschappen van moleculen.
a
Atmosfeer, Luchtdruk, Barometer, Wind, Lagedrukgebied, Hogedrukgebied, Weerkaart, Isobaar.
Je kan uitleggen waardoor hoge- en lagedrukgebieden ontstaan.
Je kan rekenen aan luchtdruk
Je kan met een weerkaart beredeneren wat voor weer eraan komt.
Lees blz. 138+140+144+146 en maak opdracht 2-4+7+9+11+12+14+18
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Atmosfeer, Luchtdruk, Barometer, Wind, Lagedrukgebied, Hogedrukgebied, Weerkaart, Isobaar.
Je kan uitleggen waardoor hoge- en lagedrukgebieden ontstaan.
Je kan rekenen aan luchtdruk
Je kan met een weerkaart beredeneren wat voor weer eraan komt.
Maak opdracht 19-35
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Bliksem, Positieve en negatieve lading, Ontlading, Donder en Bliksemafleider.
Je kan de afstand tot een onweersbui berekenen.
Je kan uitleggen hoe bliksem en donder ontstaan.
Je kan uitleggen wat er met de elektrische lading gebeurt bij bliksem
Maak opdracht 36-49