Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Weer, Vaste stof, Vloeistof en Gas, Wolk, Neerslag, Molecuul
Je kan de fase en faseovergangen van water beschrijven bij het ontstaan van wolken.
Je kan faseovergangen verklaren met de eigenschappen van moleculen.
Je kan weersverschijnselen verklaren met de eigenschappen van moleculen.
Maak opdracht 1-15
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Atmosfeer, Luchtdruk, Barometer, Wind, Lagedrukgebied, Hogedrukgebied, Weerkaart, Isobaar.
Je kan uitleggen waardoor hoge- en lagedrukgebieden ontstaan.
Je kan rekenen aan luchtdruk
Je kan met een weerkaart beredeneren wat voor weer eraan komt.
Maak opdracht 18-35
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Bliksem, Positieve en negatieve lading, Ontlading, Donder en Bliksemafleider.
Je kan de afstand tot een onweersbui berekenen.
Je kan uitleggen hoe bliksem en donder ontstaan.
Je kan uitleggen wat er met de elektrische lading gebeurt bij bliksem
Maak opdracht 36-49