Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Geluidsbron, tussenstof, ontvanger, Trilling, Stemvork, Microfoon, Geluidssensor, Geluidssnelheid, Echo, Echografie, Echolood, Echoscopie.
Je kan de geluidssnelheid en de afstand die geluid aflegt berekenen.
Je kan de tijd berekenen waarin geluid een bepaalde afstand aflegt.
Je kan uitleggen wat er met de tijd of de afstand gebeurt als de geluidssnelheid verandert.
Maak opdracht 1-16
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Amplitude, Geluidssterkte, Geluidssterktemeter, Decibelmeter, Oscilloscoop.
Je kan hard en zacht geluid herkennen op een oscilloscoopbeeld en een computerbeeld.
Je kan de geluidssterkte berekenen als geluid harder of zachter wordt en je kan rekenen aan de verticale schaal van een oscilloscoopbeeld.
Je kan uit de toename of afname van het aantal dB berekenen hoeveel harder of zachter geluid is.
Maak opdracht 21-29+31
Leerdoelen:
Je bent in staat alle experimenten tijdens de les uit te voeren.
Maak opdracht 17+18+33+34
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Toonhoogte, Trillingstijd en Frequentie
Je kan hoog en laaggeluid herkennen op een oscilloscoopbeeld en een computerbeeld en je kan rekenen met frequentie en trillingstijd
Je kan de instelling van een oscilloscoop bepalen als de frequentie of de trillingstijd bekend is.
Je kan berekenen waarop je een oscilloscoop moet instellen om één geluidstrilling op het scherm te zien.
Maak opdracht 35-45
Maak opdracht 46-50
Leerdoelen:
Je kent de betekenis van de volgende begrippen:
Gehoorgrenzen, Gehoordrempel, Pijngrens, Gehoorschade, Geluidshinder, Geluidswal, Geluidsscherm, Dubbele beglazing, Gehoorbeschermer.
Je kan huitleggen hoe je geluid kunt horen.
Je kan manieren noemen om je in bepaalde situaties tegen geluidsoverlast te beschermen.
Je kan uitleggen hoe verschillende manieren om geluidshinder tegen te gaan werken.
Maak opdracht 51-63